Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0441

Datum uitspraak1999-02-02
Datum gepubliceerd2006-08-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers96450/FT RK 99.41
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toescheiding schulden na verdeling huwelijksvermogen en vennootschapsvermogen, niet te goeder trouw.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Utrecht Meervoudige kamer X., wonende verzoeker heeft op 27 januari 1999 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het verzoekschrift is behandeld ter zitting van 2 februari 1999. Verzoeker is verschenen en bijgestaan door zijn advocaat mr. R.D.C. Jonker. Beoordeling 1. Verzoeker is - naar zijn eigen verklaring - per 1 januari 1992 een vennootschap onder firma aangegaan met A. van Cooten. Van Cooten hield zich met name met de financiële gang van zaken bezig. Tot en met 1996 zijn er jaarstukken opgesteld. 2. Gelet op de deplorabele situatie waarin het bedrijf zich bevond is verzoeker in april 1998 van zijn echtgenote gescheiden en heeft hij in het kader van de verdeling van de tussen hem en haar bestaand hebbende gemeenschap van goederen, alle schulden aan zich laten toescheiden waarna zijn ex-echtgenote zich op haar 'eigen verkoopkantoortje' is gaan toeleggen. 3. Per 1 augustus 1998 is de V.O.F. tussen verzoeker en Van Cooten ontbonden. Verzoeker heeft het bedrijf als eenmanszaak voortgezet. Bij de ontbinding heeft verzoeker alle schulden aan zich laten toescheiden en heeft Van Cooten in dienst genomen. 4. De schuldenlast bedraagt thans fl 629.300,42. Het grootste deel van deze schulden dateert van vóór 1 augustus 1998. Het bedrijf heeft de afgelopen drie jaren verlies geleden. 5. Verzoeker heeft geen aannemelijke reden gegeven waarom hij bij de verdeling van zowel het huwelijksvermogen alsmede het vennootschappelijk vermogen alle schulden aan zich heeft laten toescheiden. 6. Daarom wordt ervan uitgegaan dat zich hier de situatie voordoet als bedoeld in art. 288 lid 2 sub b FW. namelijk dat aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden niet te goeder trouw is geweest. 7. Gelet op alle voormelde feiten en omstandigheden is er reden de toepassing van de schuldsaneringsregeling te weigeren. 8. Vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt afgewezen. BESLISSING De rechtbank: - wijst het verzoek af; Gewezen door mrs S.J.G.N.M. Willard, voorzitter, H.G. Ruijs en W.W. de Nijs Bik, leden van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 1999 in tegenwoordigheid van de griffier.